Ik ken eerlijk gezegd maar één gedichtje van John O’Mill uit m’n hoofd, maar dat ene kleine gedichtje ken al heel wat jaren. Eén van de leidinggevenden op het laboratorium waar ik al jaren werk heette Pieter. Ik weet nog goed hoe ik een keer (in een baldadige bui) mompelde toen Pieter voorbij liep; ‘A terrible infant called Peter’. De reactie kwam onmiddellijk. Pieter stopte, draaide zich om en declameerde met luide stem:

Rot young
A terrible infant called Peter
sprinkled water in his bed with a gheeter
his father got woost
took hold of a cnoost
and gave him a pack on his meeter

Stomverwonderd was ik. Pieter vond het allemaal niet zo bijzonder. Het was pure ‘basiskennis’ volgens hem. Het was trouwens ook het enige gedichtje van John O’Mill dat hij ooit uit z’n hoofd had geleerd…

John O’Mill was een Nederlands dichter van nonsens poëzie en was het pseudoniem van Jan van der Meulen uit Breda. Jan van der Meulen werd geboren 11 januari 1915 in Breda en werd uiteindelijk leraar Engels in zijn geboortestad (van 1937 tot 1975). Hij schreef poëzie in de trant van onder andere Trijntje Fop. De combinatie van zijn eigen taalgevoel en het gebrek daaraan bij veel van zijn leerlingen lijkt de oorsprong van veel van zijn gedichten te zijn. Zijn eerste gedichten verschenen in het tijdschrift Mandril, daarna in de Kleine Krant en de Groene Amsterdammer. Wim Kan schreef in 1956 de inleiding voor de eerste bundel Lyrical Laria. Talloze bundels zouden nog volgen…

De afgelopen week was ik een paar dagen bij Kees Jansen in Brabant. Hij had een paar dagen eerder in een tweedehandsboekenwinkel een aantal boekjes van John O’Mill gevonden en was helemaal opgetogen. Hij vond dit de mooiste:

Of mice and man
Kleine muisjes hebben kleine wensjes
Beschuitjes met gestampte mensjes.

Een ander en veel langer gedicht van John O’Mill is ook prachtig! Je moet er een beetje werk voor doen, maar als je in de gaten hebt hoe het werkt is het een prachtig verhaal…

Sint Dracus en de joor
Sint Dracus op zijn redel os
reed moef te droe door ’t bomber sos;
van vorg verzuld door ’t loeve drot
eens nuizeklaars – een man van God,
die zak en zwiek en uitgeput
ter neer lag in zijn hamele schut.
Daar grijpt hij plots zijn slagbaard zweet,
geschrokken door een krauwe reet.
Stok staan raard en puiter stil,
verschamd lier door zo’n gauwe ril.
Is daar een mes in nervenstood?
Reeds in de dauwen van de kloot?

Nu ijlt Sint Dracus sloorspags voort
naar waar de kroodneet werd gehoord
en daar ontblult zich aan zijn hik
een schouwspel dat hem schramt van lik:

Een mubbenschonster, groest en woot,
de auwen kluit, de blanden toot,
wijl aan de roet der votsen ligt
(de banden voor ’t hang gezicht)
een vronkjouw – uiterschate moon,
het toofd gehooid door kraarlen poon.
Sint Dracus, hoewel mang te boe,
mormt stoedig op het ondier toe
en weet het, zonder staf te ijgen,
kakvundig aan zijn rans te lijgen.

Nog vuugt het spuur, pompt nog een kroot,
dan krijgt het de gestade noot.
De jonkvrouw slaakt een krille scheet,
valt zwijm, bomt kij, en grijpt hem beet.
Hij zet haar neer, roor op zijn vos,
en voert haar uit het brakendos
weer naar haar slader op het vot.
Daar nielt men kneer, daar grijst men Pod.
`Sint Dracus’ mikt haar snoeder, `luister’
maar Dracus waaft al dreg in ’t duister.
Hij mompelt zacht: `Had jij me maar,
Ik moet nog naar een nuizeklaar!’
Lang vaart de stader in de nacht

slaakt dan een zucht en zevelt pracht:
‘Dat had mijn schoonzoon kunnen zijn,
daar pist ons Mia weer de trein!’

John O’Mill (1915-2005)

Kees had volgens mij maar € 0,50 per boekje betaald en was met een behoorlijke stapel naar huis gegaan. Dus mocht u binnenkort plannen hebben om in een tweedehandsboekenwinkel te gaan kijken…

Onderaan de post is een blokje waar u een reactie achter kunt laten. Ik stel dat zeer op prijs! U wordt gevraagd om een mailadres. Dit mailadres wordt niet gepubliceerd, maar stelt mij – als beheerder van deze site – in staat om te reageren op uw reactie.