De voorjaarsvakantie van 2024 ligt al een aantal maanden achter ons. Maanden voorafgaand aan de voorjaarsvakantie boekten we een weekje via Airbnb. In eerste instantie hadden we bedacht naar Vroomshoop in Twente te gaan. Echter… Begin februari 2024 was daar een enorme brand in een meubelfabriek waarbij onder andere ook veel asbest vrijkwam. De werkzaamheden met betrekking tot het opruimen en schoonmaken van de wijdere omgeving daar in Vroomshoop zouden minimaal 6 weken duren en waren waarschijnlijk nog in volle gang op het moment dat wij daar (in dezelfde wijk) onze voorjaarsvakantie zouden hebben, verschillende schattingen hadden het erover dat het schoonmaken van Vroomshoop pas begin april klaar zouden zijn. Lang verhaal kort, we hebben omgeboekt. Waar dat aan lag? Het vrijgekomen asbest. We hadden een beeld voor ogen van mannen in beschermende pakken die auto’s en daken schoonmaken, de toplaag van groentetuintjes afschrapen en dergelijke. Erg genoeg voor de inwoners van Vroomshoop natuurlijk, maar om die situatie willens en wetens op te zoeken, daar hadden we geen gerust gevoel bij. We besloten dus om een andere plek te zoeken.

Om bij ons huisje te komen moesten langs twee staldeuren lopen. We werden nauwlettend in de gaten gehouden door een erg lief en vriendelijk paard dat erg nieuwsgierig was naar de bezoekers die naast waren komen wonen…

We vonden een nieuwe plek in de La Bria Hoeve in Linde, een buurtschap iets ten zuiden van Hoogeveen. Ook een plaats waar we niet eerder waren geweest (net als Vroomshoop trouwens). Roland en z’n partner hebben daar een boerderij waar ze op kleine schaal paarden trainen en fokken. Aangrenzend aan de stallen voor de paarden is een (tweede) compleet huis(je) met alles er op en eraan. Roland en z’n partner wonen in het hoofdhuis en het huis(je) bij de stallen wordt verhuurd. Het was voor het eerst dat we van een Airbnb verhuurder eerst de stallen en de paarden te zien kregen en vervolgens pas het huis waar we zelf een weekje zouden verblijven – een wonderlijke ervaring!

Het rustig in Linde. Buitengewoon rustig zelfs. Thuis in Groningen horen we vrijwel elke dag een brandweerauto, een ambulance, de traumahelikopter van het UMCG of een politieauto. Zelfs nu (eind februari ’24) horen we steevast om middernacht vuurwerk (meestal uit een andere wijk dan die waar wij wonen). Met andere woorden; bij ons thuis is het eerlijk gezegd vrijwel nooit stil. Dat het in Linde gewoon stil is, is voor ons dus bijzonder en daarom ook fijn.

Een paar weken voorafgaand aan ons vertrek naar Linde had ik – in navolging van mijn oude makker Kees Jansen – een slowcooker aangeschaft. Lang had ik er over nagedacht. Zou het iets toevoegen aan onze manier van koken (en eten)? Zou het echt zo gemakkelijk werken als sommigen me willen laten geloven? Uiteindelijk heb ik de knoop toch maar doorgehakt en er eentje opgehaald. Toen moest ik gaan bedenken wat mijn eerste experiment zou gaan worden. De keuze is reuze, ook in recepten voor een slowcooker. ‘Pulled pork’ werd uiteindelijk mijn keuze. De tweede keuze die ik maakte is dat ik graag aanwezig wilde blijven bij m’n eerste experiment. Dat betekende dat de slowcooker mee ging naar Linde om daar mijn experiment uit te voeren.

Ik had lang gezocht naar een ‘passend’ recept en kwam uit op een recept uit de Allerhande van AH: 1 kilo schouderkarbonade (klein gesneden in stukjes van 2 á 3 cm; 1 middelgrote ui; 4 tenen knoflook; ½ eetlepel zoete-gerookte paprikapoeder; ½ eetlepel gedroogde tijm; 1 eetlepel grove mosterd; 200 ml Remia Black Jack smokey BBQ-saus; 1 theelepel versgemalen zwarte peper; 1 theelepel zout; 1 laurierblaadje; 50 ml kraanwater; en 30 ml appelciderazijn. Alles tegelijk in de slowcooker, en vervolgens 6 tot 8 uur op ‘low’ laten garen.
Ik beschouwde mijn experiment als een succes. het vlees had echter tijdens het (zeer) langzaam garen veel vocht verloren en met het deksel op de pan had dit vocht geen kans om in de dampen. Inmiddels heb ik geleerd dat het vlees nog lekkerder wordt door het vocht te laten verdampen tot er een smaakvolle rokerige en vooral plakkerige saus ontstaan is…

Een stapeltje boeken ging ook mee. Meestal nemen we allebei meerdere boeken mee. Deze keer hadden we allebei drie nog te lezen boeken uitgezocht. Niet dat we in één week beiden drie boeken zouden gaan lezen, maar het is leuk om keuze te hebben. Ik had als voorkeursboek de thriller ‘Duiker’ van Mathijs Deen meegenomen (deel 2 van zijn Waddenthriller trilogie). P had ook een thriller meegenomen om mee te beginnen.

De ellende met dit soort boeken is dat je ‘verloren’ ben op het moment dat je er eenmaal aan bent begonnen. Het beginnen met lezen valt nog wel uit te stellen, maar het wegleggen als je eenmaal bent begonnen met lezen… Da’s een ander verhaal…

Het huis waar we kwamen was robuust ingericht met veel steigerhout. Niet altijd even elegant, maar wel stoer. Een enorme en zeer Amerikaans aandoende ‘porch’ grensde aan de woonkamer. Een goede keuken met eigenlijk alles erop en eraan was aanwezig. We hadden zelfs een aan de kamer grenzende werkkamer… Als je in de hal stond en héél goed luisterde kon je een van de paarden aan de andere kant van de muur allerlei ‘paardengeluiden’ horen maken.

In februari op de ‘porch’ zitten doe je niet zo gauw. Deze beide foto’s komen van de Airbnb-pagina van de La Bria Hoeve. Ze geven wel een mooie indruk van de stoerheid en de robuustheid van de inrichting.

Als je even weggeweest was moest je langs twee staldeuren (van die deuren waar de bovenste helft onafhankelijk van de onderste helft open kan). Bij de staldeur het dichtst bij ‘ons’ huis stak er dan een groot paardenhoofd naar buiten met vooral een nieuwsgierige blik in de ogen. Roland, onze gastheer, had het er nog over dat juist dat paard wat eenkennig was, maar ons is daar niets van gebleken. We kwamen aanlopen, zagen de nieuwsgierige blik in die grote bruine paardenogen met de vraag: ‘ik wil graag een beetje aandacht van jullie hebben’. We spraken dan een paar vriendelijke woorden, aaiden het paard en vervolgens gingen zowel wij als het paard weer onze eigen gang.

P en ik werken beiden fulltime. Zij geeft les aan een groep 8 op een basisschool in Groningen en ik werk bij Avebe op de Zernike Campus. Bij haar liggen de vakanties natuurlijk vast; zo gaat dat in het onderwijs. Zo’n weekje er tussenuit geeft ons de ruimte om thuis iets minder te ‘zorgen’ en wat meer aandacht voor elkaar te hebben. Bovendien ben je minder aan het ‘redderen’ omdat je in het huis van iemand anders verblijft. Wij hebben over de loop der jaren een soort ritme opgebouwd. Meestal zijn we de eerste dag in ons Airbnb-huis, daags daarna gaan we ‘op verkenning’ in de omgeving, om vervolgens minimaal weer een halve dag in ons Airbnb-huis te verblijven. ‘Thuis’ wordt dan besteed aan het lezen van de meegebrachte boeken en/of een beetje vooruitwerken aan kopij voor deze website…

De dag na onze aankomst reden we naar echten om daar een landhuis te bekijken. Tijdens een eerdere vakantie in Heerenveen hadden we een tocht langs verschillende stinsen gemaakt en dat was ons uitstekend bevallen. P had wat voorbereidend denkwerk gedaan en was met een aantal opties gekomen. De eerste daarvan was in Echten, een ritje van amper 10 minuten…

Midden in het dorp Echten, op de brink, was in 1981 door een groep bewoners een reproductie van aan authentieke plaggenhut gebouwd. De aanleiding hiervoor was het 800-jarig bestaan van het dorp. Toen de festiviteiten voorbij waren wilde niemand in het dorp de plaggenhut neerhalen. In tegendeel, in juni 1993 werd de plaggenhut geheel herbouwd. En nog steeds word de plaggenhut door de plaatselijke bewoners in stand gehouden. Het is daarmee een soort gedenkteken geworden voor al die arme, hardwerkende veenarbeiders en hun gezinnen die werden uitgebuit door de veenbazen. Zo werd de plaggenhut in Echten een kleine toeristische attractie in overigens sowieso al mooi dorp (dat voor het grootste gedeelte een beschermd dorpsgezicht is).

Indertijd werden veel plaggenhutten gebouwd en bewoond door veenarbeiders in gebieden waar veen ontgonnen werd. Deze veenarbeiders waren eigenlijk de ‘slaven’ van de veenbazen. Eind 1800, begin 1900 werd het heel gewoon om je veenarbeiders in zulke woningen onder te brengen. De leefomstandigheden waren er erbarmelijk; de plaggenhutten waren uitzonderlijk slecht te verwarmen, het was er erg vochtig en er was voortdurend ongedierte. Het bouwsel bestond uit houten planken en het dak werd gemaakt van afgestoken heideplaggen die dakpansgewijze op elkaar werden gelegd. Na de tweede wereldoorlog werd een grootschalig woningbouwprogramma opgestart, waarmee de laatste bewoonde plaggenhut verdween.
Plaggenhut? Lees hier verder...
De allerarmste arbeiders op het platteland hadden eind negentiende eeuw soms geen geld voor een echte woning. Ze namen daarom hun toevlucht tot zelfgemaakte plaggenhutten of spitketen. Deze kleine huisvestingen waarvan de daken meestal al op grondniveau begonnen, waren onder meer veel te vinden bij veenarbeiders in Drenthe maar ook in arme gebieden in Friesland, Overijssel, delen van Groningen. Ook in dorpjes op de Veluwe in Gelderland waren de hutten te vinden. De naam plaggenhut verwijst naar de veen- of heideplaggen die gebruikt werden om het dak van deze kleine onderkomens mee te vormen. De plaggen werden in de omgeving gestoken. Als ze enige tijd op het dak hadden gelegen, groeiden ze soms aan elkaar waardoor een relatief stevige onderlaag ontstond die de bewoners beschermde tegen wind en regen. Soms gebeurde het echter wel dat bij noodweer delen van het dak weggleden en er dus opnieuw plaggen geplaatst moesten worden om de beschutting te herstellen. Naast plaggen werden ook materialen als karton en vodden geregeld gebruikt om gaten te dichten. Voor de bouw van een plaggenhut werd meestal eerst een kleine kuil gegraven, van ongeveer vijftig centimeter diep. De bodem daarvan werd vervolgens flink aangestampt. De wanden van de kuil vormden hierna kleine muren. De bewoners leefden dus deels onder de grond en werden daarom schamper ook wel eens ‘holbewoners’ genoemd. In de kuil werd met houten palen een skelet opgebouwd dat vervolgens werd bedekt met de veen- of heideplaggen. Het dak van de hutten begon meestal op grondhoogte. De levensomstandigheden in plaggenhutten waren erbarmelijk. Vaak leefden er gezinnen van zes tot wel negen personen, soms samen met een schaap, geit of enkele kippen. Het was er koud, rokerig en vochtig en de hutten waren moeilijk te verwarmen. Een gevaarlijke longontsteking lag hierdoor continu op de loer. Bovendien bleek het meestal ondoenlijk om ongedierte buiten de deur te houden met alle gevolgen van dien. Alleen de allerarmsten woonden in volledige plaggenhutten. Wie het iets breder had voorzag het woongedeelte van de hut van stenen muurtjes en bedekte de zijkanten met dakpannen. Soms groeiden de plaggenhutten na verloop van tijd uit tot meer stabiele woningen. Dat er met name veel plaggenhutten te vinden waren in de veengebieden, had alles te maken met de groeiend behoefte aan brandstof in de negentiende eeuw. Het turf dat in deze gebieden gestoken kon worden, werd destijds ook wel ‘het bruine goud’ genoemd. De enorme toestroom van veenarbeiders vanuit verschillende delen van het land, had grote woningnood tot gevolg. De armste arbeiders bleven zonder woning zitten en namen hun toevlucht tot de plaggenhutten, die vaak in één nacht werden gebouwd. Meubilair was er nauwelijks. De bewoners moesten het vaak doen met een tafel en een enkele stoel. En als bed gebruikte men een zak stro, met als deken wat oude lappen. Eind negentiende eeuw werd het de politiek duidelijk dat er wat gedaan moest worden om de woonomstandigheden van veel burgers te verbeteren. In 1901 werd een Woningwet aangenomen die het jaar daarop in werking trad. Dankzij de invoering van deze eerste wet omtrent de volkshuisvesting in Nederland moesten nieuwe woningen voortaan aan kwaliteitseisen gaan voldoen. Slechte woningen, zoals plaggenhutten en spitketen, konden verder onbewoonbaar worden verklaard. Ondanks deze wet waren er begin jaren twintig in de veengebieden echter nog altijd veel plaggenhutten te vinden. Dankzij de Landarbeiderswet (1918) kwam er stilaan wel enige verbetering. Deze wet bood plattelandsbewoners de mogelijkheid om met rijkssteun zelf stenen huisjes te bouwen en grond te pachten voor eigen aardappelen en groenten. Langzaam maar zeker verdwenen de plaggenhutten in de decennia hierna van het platteland.

Een paar honderd meter verderop wandel je via een mooie lange oprijlaan naar het Huis te Echten, een mooie Drentse havezate. Als je er even bij stilstaat is een groter contrast nauwelijks te bedenken. Wat mij betreft was de volgorde goed; eerst de aandacht voor de huisvesting van de veenarbeider en vervolgens nog een ‘aardig landhuis’ bekijken…

Het Huis te Echten is een havezate in Echten, bij Hoogeveen in de Nederlandse provincie Drenthe. Al in de 14e eeuw is er sprake van een Hofstat van ene Volker van Echten. Het is echter niet zeker of deze Hofstat het latere Huis te Echten was. In het huidige huis zijn sporen aangetroffen, die waarschijnlijk uit de 15e eeuw dateren. Oorspronkelijk was het een zaalhuis, dat waarschijnlijk in het begin van de 18e eeuw werd verbouwd tot een huis rondom een binnenplaats, met twee vleugels aan de noord- en zuidzijde. Door een latere verbouwing in 1804-1808, vermoedelijk door de stadsarchitect van Kampen, Abraham Martinus Sorg, zijn veel van de vroegere bouwelementen verdwenen. De gracht om het gebouw dateert uit de periode voor 1700. Het huis was toen bereikbaar voor schuiten, die het huis konden bevoorraden. Later zijn er bij het gebouw de beide bouwhuizen aan de noord- en zuidzijde bijgebouwd. Hoewel er op een van deze gebouwen een torentje staat werden de kerkdiensten waarschijnlijk in een zaal van het huis zelf gehouden. Voor de reformatie werden de diensten verzorgd door de priester van de kerk van Koekange, gesticht door de heren van Echten. Na de reformatie werden de kerkdiensten in het Huis te Echten verzorgd door David Franzenius, een uit Silezië afkomstige predikant. Het Huis te Echten is tot 1971 bewoond geweest door de families van Echten en Van Holthe tot Echten. Na het overlijden van de laatste heer Van Echten trouwde zijn dochter Anna Geertruida in 1802 met Rudolph Otto van Holthe, die geboren was op de havezate Rheebruggen en die zich Van Holthe tot Echten ging noemen. Hij was onder meer gedeputeerde van Drenthe en een broer van Aalt Willem van Holthe van de havezate Oldengaerde. Hun nageslacht bleef het Huis te Echten bewonen. Onder hen bevonden zich de burgemeesters van Ruinen, vader en zoon Hendrik Gerard van Holthe tot Echten en Anne Willem van Holthe tot Echten. In de periode 1976 tot 1981 werd het huis gerestaureerd door het Bureau Monumentenzorg van de provincie Drenthe. Tegenwoordig is het Huis te Echten een werkplaats van de Stichting Visio voor visueel- en verstandelijk gehandicapten. Rondom het huis ligt een tuin waarin verscheidene palen staan opgesteld waaruit geluid komt. Hierdoor krijgt de tuin een meerwaarde voor de visueel gehandicapte bezoekers.

Van een afstandje hadden we een mooie crèmekleurige oudere auto gezien. Op de eerste van de twee foto’s van het Huis te Echten is de auto nog net een beetje zichtbaar. Ik was erg nieuwsgierig naar het merk en het model en besloot een kijkje te nemen. Het bleek een prachtige oude Opel Rekord te zijn. Mooie auto! Hieronder dezelfde auto, maar dan iets dichterbij…

Toen we uitgekeken waren zijn we terug naar Linde gereden en vandaar naar Spier om bij Van der Valk te eten. Af en toe eten we bij Van der Valk. We hebben de indruk dat er tegenwoordig wat meer verschil tussen de verschillende Van der Valk vestigingen zit dan enkele tientallen jaren geleden. Westerbroek bij Hoogezand is een van mijn favoriete vestigingen, maar ook de vestiging in Spier hoort (wat mij betreft bij de vestigingen waar beter dan gemiddeld gekookt wordt.

Het was ons uitstekend bevallen om even bij het Huis te Echten te kijken. P had ook al een volgende havezate in het vizier. We gingen een dag later dus op weg naar de Havixhorst in De Wijk. Ook nu was echt niet nodig om héél ver te rijden; De Wijk was amper 16 kilometer verderop. In tegenstelling tot de eerste havezate moesten we nu wel een beetje zoeken.

In De Wijk in Drenthe staat de statige Havixhorst, een edelmanshuis dat jarenlang in het bezit is geweest van de familie De Vos van Steenwijk. De eerste van zijn familie, die de Havixhorst in bezit heeft gehad, kocht het huis van de in financiële moeilijkheden verkerende familie van Munster. Dat was Johan de Vos van Steenwijk, die in 1658 aan de Van Munsters de erve Ibinge in Echte overdroeg en daar bovenop een som geld betaalde voor het bezit van de Havixhorst. Voor de Van Munsters een niet onvoordelige ruil. Tot 1956 zou het landgoed De Havixhorst in het bezit van de familie De Vos van Steenwijk blijven. De eerste bekende eigenaar van de Havixhorst was echter Reijnold van den Clooster, die in 1371 eigenaar van de Havixhorst bleek te zijn. Hoe hij aan het landgoed is gekomen is niet geheel zeker, maar vermoedelijk bracht zijn vrouw Margarete het huis mee in haar huwelijk. Het goed de Havixhorst bezat het recht op het vissen in de Reest, een riviertje dat juist ten zuiden door het landgoed stroomde. In deze akte uit 1458 werden afspraken vastgelegd tussen de abt van het klooster Dikninge en de heer van de Havixhorst. Uit deze akte blijkt hoe die visrechten verdeeld waren. De familie Van den Clooster was in Drenthe een bekende familie, want zij bezaten verschillende aanzienlijke huizen. Maar toch kleefde er op een bepaald moment een smet aan de familie, want de Etstoel bevond Reinold van den Clooster schuldig aan doodslag. Reinold verbleef de laatste zes jaren van zijn leven buiten Drenthe om zich aan het vonnis van de Etstoel te onttrekken. Zijn zoon Reinold overleed slechts enkele jaren later. Via vererving kwam de Havixhorst daarom in het bezit van de familie Van Munster, maar deze familie verkeerde al snel in financiële problemen en moest de Havixhorst verkopen, zoals hiervoor al werd vermeld. Toen Johan de Vos van Steenwijk de Havixhorst in zijn bezit kreeg, bestond het huis uit drie bouwdelen, die van voren naar achteren steeds groter werden. Uit een tekening van Cornelis Pronk uit 1732 is dat heel goed te zien. Het tweede deel heeft een trapgevel, maar daar torent het derde deel nog bovenuit. Op de tekening is achter het derde deel zelfs nog een kleine aanbouw te zien. Een aaneenschakeling van verschillende gebouwen. Een kleinzoon van Johan, Reint, wilde zich graag laten verschrijven in de Drentse Ridderschap, maar hij was nog te jong. Daarom liet hij de datum waarop hij was gedoopt, 7 april 1684, in het doopboek van Vollenhove grondig doorhalen. Hij beweerde daarna dat hij al op 7 april 1678, dus zes jaar eerder, geboren zou zijn. Hoewel zijn vader pas een jaar later getrouwd was, ondersteunde hij toch het verzoek van zijn zoon aan de Ridderschap waarna zijn zoon inderdaad werd verschreven. In 1743 trad een van de volgende leden van de familie De Vos van Steenwijk, Jan Arent Godert, in het huwelijk met Gertruid Agnes van Issselmuden. Jan Arent Godert zal een rijk man zijn geweest, want hij liet tien jaar later het oude huis afbreken. Hij bouwde het huis, zoals wij dat nu kennen. Het vierkante huis bestond uit drie verdiepingen. Voor het huis zijn links en rechts twee bouwhuizen gebouwd, die met een verbindingsmuur aan het huis zijn verbonden. Boven op de voorgevel liet Jan Arent Godert een prachtig alliantiewapen aanbrengen, waarmee hij en zijn vrouw onder de aandacht blijven van de bewoners en bezoekers van het huis. Het gecombineerde wapen bevat de wapens van De Vos van Steenwijk en Van Isselmuden, als ook het jaartal 1753. Toen de laatste van de, vrijgezelle broers De Vos van Steenwijk, die de Havixhorst bezat, in 1956 overleed, vererfde het huis op enkele achternichten, de gezusters Van Mourik. Zij verkochten het huis en de Havixhorst werd een bejaardentehuis. In 1981 werd de havezate gekocht door de Stichting het Drentse Landschap, waarmee de toekomst van de oude havezate werd veilig gesteld. Het huis werd geheel gerestaureerd. Sindsdien wordt de Havixhorst geëxploiteerd als een luxe hotel-restaurant, waar het goed toeven is. Dat bewijzen ook de ooievaars, die een aantal jaren geleden bezit hebben genomen van één van de schoorstenen van het huis en ieder jaar weer terugkomen. De havezate de Havixhorst ligt in het zuiden van Drenthe in de plaats De Wijk. Het huis ligt aan een binnenweg, de Schiphorsterweg, die van De Wijk naar Schiphorst en verder naar Meppel leidt. Van de weg af is het De Havixhorst zeer goed te zien.

De Havixhorst ligt in het Reestdal, het dal waardoor een beek, de Reest, stroomt. Deze beek heeft zijn oorsprong in het ondertussen afgegraven hoogveengebied dat tussen Slagharen, Dedemsvaart en Lutten te vinden was. De beek meandert (kronkelt) circa 35 kilometer en mondt uit in het Meppelderdiep bij Meppel. Globaal stroomt de Reest ten noorden van de Overijsselse Vecht. nadat we onze auto hadden geparkeerd realiseerden we ons dat we de Havixhorst alleen van iets grotere afstand konden bekijken omdat het terrein niet toegankelijk was voor bezoekers. In plaats daarvan besloten we een wandeling te maken rondom het perceel. Voor een gedeelte lukte ons dat, maar de hoge waterstand van de Reest maakt het op een bepaald moment onmogelijk om verder te wandelen. We zijn toen maar langs dezelfde route terug naar de auto gewandeld. Wat de wandeling dan wel de moeite waard? Jazeker!

Sneeuwklokjes zijn stinzenplanten die zichzelf naar verloop van een flink aantal jaren enorm kunnen vermeerderen. Hier bij de Havixhorst stonden ze met honderdduizenden tegelijk. De sneeuwklokjes zijn de eersten die gaan bloeien. Een paar maanden later is op dit soort plekken ook vaak daslook in enorme aantallen te zien.

Naar mate we verder wandelden, des te modderiger het werd. Hier, op dit punt, ging het nog wel. Maar een paar honderd meter verder was het amper meer te doen. Toen we die dag na onze wandeling weer terug in Linde waren hebben we allebei onze schoenen weer schoon moeten boenen…

En ook deze dag kozen we weer voor het gemak van Van der Valk in Spier. Ik wilde die dag graag een ander hoofdgerecht en koos voor een stukje zalm. Het toetje was echter hetzelfde als de voorgaande dag: hazelnootijs slagroom en daarop veel kruim van Bastogne koek. Een relatief simpel maar buitengewoon lekker dessert!

Uit ervaring weten we dat we in een week ongeveer 3 stinsen of havezaten kunnen bekijken. Je wilt immers af en toe ook even een dagje ’thuis’ zijn en even de verschillende indrukken verwerken. De derde (en laatste) havezate was niet in Drenthe, maar in Overijssel. We reden er voor naar Ommen om iets verderop kasteel Eerde te bekijken. De vraag dient zich natuurlijk aan of we hier überhaupt met een havezate van doen hadden, volgens mij zijn havezaten meer specifiek voor Drenthe. Op het Internet wordt gesproken over een ‘kasteel’, dat is iets anders dan een havezate. Midden is het bos was het een werkelijk spectaculaire plek.

Kasteel Eerde is gesitueerd op het landgoed Eerde in de Overijsselse gemeente Ommen. Ooit was het landgoed 1400 hectare groot en strekte zich uit van de Overijsselse Vecht tot aan de Regge. De oppervlakte bedraagt anno 2020 circa 540 hectare. Een stenen boogbrug over de slotgracht geeft toegang tot het kasteel. De eerst bekende gegevens dateren uit 1334 toen men sprak van Huis Eerde als bezit van de stamvader van het geslacht Von Eerde en dat ruim een eeuw later, in 1380, uitgebouwd was tot een burcht. De erfdochter Margriet van Eerde trouwde rond 1356 met Evert van Essen (†1382) waarna het in dat laatste geslacht bleef. Rond 1405 werd het gekocht door een telg uit het geslacht Van Twickelo welk geslacht het tot een huwelijk in 1583 behield, waarna het overging in het huis Renesse. Het kasteel werd vele malen belegerd, geplunderd, afgebrand en even zovele malen herbouwd. In 1521 plunderden de inwoners van het toenmalige Zwolle het kasteel opnieuw. Ook deze plundering is het kasteel weer te boven gekomen en het heeft in 1715 zijn huidige vorm gekregen onder generaal Adolf Warner baron van Pallandt (†1741), uit het geslacht Pallandt, die het kasteel in 1708 had gekocht van de familie Van Renesse en er het huidige huis liet bouwen (na afbraak van het oude). Het kasteel met landgoed kwam in 1742 in bezit van een oomzegger van de bouwheer, August Leopold van Pallandt rijksvrijheer van Pallandt, heer van Eerde, Beerse en Oosterveen (1701-1779). Het park werd veranderd in Engelse landschapsstijl en er werd een oranjerie bijgebouwd. Rond 1900 werd het huis bewoond door Rudolph baron van Pallandt (1868-1913), die kinderloos op 44-jarige leeftijd overleed. Hij liet Eerde na aan zijn jachtvriend en verre neef Philip Dirk baron van Pallandt (1899). Philip van Pallandt schonk grote delen van het landgoed aan goede doelen. In 1924 werd het kasteel in gebruik genomen door de Theosofische beweging ‘De Ster van het Oosten’ onder de leiding van Krishnamurti. De beweging had het kasteel het jaar daarvoor gekregen van Philip Dirk baron van Pallandt. In 1931 werd het weer teruggegeven aan de Pallandts. Sinds 1934 is er een internationale school in gevestigd door de Stichting voor Quakerscholen. Vanaf 1982 is het landgoed, samen met de voormalige edelmanswoning, eigendom van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Het kasteel is vrij te bezoeken en er is een wandelroute rondom het kasteel.

Het terrein van het kasteel was afgesloten door een stevig hek, en een mededeling op een bord maakte duidelijk dat men alleen op afspraak naar binnen mocht. We hebben ons beperkt tot het maken van een paar foto’s en hebben een aardige wandeling in het omliggende bos gemaakt. Niettemin was het een prachtig en indrukwekkend tussenstopje geworden. Op de terugweg terug naar Linde zagen we een mededeling over een uitkijkpunt in het bos. Dat leek ons wel wat. Een parkeerplaats was voorhanden en we besloten ter plekke dat we nog een boswandeling te maken. Een paar mededeling borden verder kwamen we tot de conclusie dat we geheel per toeval waren beland op het terrein van het voormalige concentratiekamp Erica. Niet veel verder zagen we een paar monumenten. Ook daar hebben we foto’s van gemaakt. We kwamen er achter dat het gebied waar tijdens de Tweede Wereldoorlog Kamp Erika was gevestigd oorspronkelijk bij het landgoed Eerde hoorde waar we eerder die middag nog hadden gewandeld.

In 1923 schonk de Baron Van Pallandt zijn 18e eeuwse kasteel en 2000 hectare bos van zijn landgoed Eerde, nabij Ommen in de provincie Overijssel, aan de Brits-Indiër Jiddu Krishnamurti. Deze was hoofd van de Orde van de Ster; een theosofische beweging. In de zomer van 1924 kwam in de bossen van dit landgoed het eerste Sterkamp bijeen. In de volgende jaren werden in dit heuvelachtige gebied, de Besthemerberg, kleine houten huisjes en grote houten barakken gebouwd als onderkomen voor de administratie, keuken, magazijnen, toiletten en wasruimtes. Krishnamurti vertrok, maar de bijeenkomsten gingen door tot 1939; in 1940 werd de bijeenkomst uitgesteld vanwege de oorlogsdreiging.

Terwijl we rustig aan het bos in wandelden, op zoek naar het uitkijkpunt waarvoor we eigenlijk waren gestopt, werden we ons gaandeweg meer bewust van de geschiedenis van de plek zoals die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft afgespeeld. Toen we weer terug in ‘ons’ huisje in Linde waren heb ik me een beetje ingelezen in de geschiedenis van Kmap Erika.  Er waren in die tijd vijf concentratiekampen in Nederland: Amersfoort, Vught, Westerbork, Ommen en Schoorl. Van deze vijf plekken was Ommen (Kamp Erika) waarschijnlijk de minst bekende. De bewaking van dit kamp bestond nagenoeg volledig uit Nederlanders, de meesten die er gevangen werden gehouden waren ook De populatie van het kamp bestond voornamelijk uit veroordeelden van de Nederlandse justitie en economische delinquenten.

Herdenkingsmonument Kamp Erika. Het gevangenenkamp Erika was van 1941-1945 een plek van ontberingen, pijn, vernederingen en veel leed. Van 1924-1938 werden hier de Sterkampen gehouden. Tot 1929 was Krishnamurti jaarlijks aanwezig. In 1940 viel het terrein in Duitse handen en deed eerst dienst als gevangenenkamp. Vanaf mei 1943 is Erika in gebruik geweest als Arbeitseinsatzlager. Na de oorlog kreeg het kamp de naam Erica en deed het dienst als interneringskamp voor opgepakte Nederlanders. Op 31 december 1946 werd kamp Erica gesloten.
Kamp Erika, tevens bekend als kamp Ommen, is een vrijwel vergeten voormalig Duits concentratiekamp in de bossen van Ommen, in de provincie Overijssel. Het was gevestigd op de flanken van de Besthmenerberg, de plaats waar voor de oorlog de ‘Sterkampen’ van de theosofische beweging werden gehouden, met Krishnamurti als spreker. De laatste bijeenkomst van de theosofische beweging werd er gehouden in de maand augustus van het jaar 1939. Kamp Erika is in gebruik geweest tussen 1942 en 1946 en diende in die tijd voor verschillende doeleinden: als strafkamp, als heropvoedings- en doorvoerkamp en na de bevrijding als bewaringskamp voor collaborateurs, dat grotendeels uit NSB-leden bestond. De eerste gevangenen arriveerden in Kamp Erika op 19 juni 1942 te Ommen. De populatie van het kamp bestond voornamelijk uit veroordeelden van de Nederlandse justitie en economische delinquenten. De geïnterneerden werden naar Kamp Erika gebracht om de overvolle gevangenissen te ontlasten. Ze moesten in deze Justizlager zware arbeid verrichten. Constante pesterijen, afranselingen en intimidaties waren dagelijkse praktijk en vaak gingen deze wreedheden gepaard met moord. Door de afgelegen ligging van het kamp konden de bewakers de gevangenen ongehinderd en systematisch mishandelen. Dwangarbeid, ziektes, ondervoeding, mishandeling en regelrechte moord kostten tussen de 170 en 200 gevangenen in Erika het leven. Toen deze wreedheden in 1943 aan het licht kwamen, betekende dit het einde van Justizlager Erika. Vervolgens werd het strafkamp omgedoopt tot opvoedings- en doorvoerkamp. Tussen 1943 en 1944 werden er mensen die zich vrijwillig hadden aangemeld voor werk in Duitsland, onderduikers en ‘asocialen’ in het kamp gehuisvest. Er werd minder mishandeld maar toch waren de leefomstandigheden zo slecht dat er geïnterneerden omkwamen. In het najaar van 1944 werd kamp Erika wederom een strafkamp. De wreedheden namen weer toe, mede door de komst van de Ordnungspolizei, de SS en de Sicherheidsdienst naar het kamp. Hierdoor steeg ook het aantal doden onder de gevangenen, van wie er zeker negen werden doodgeschoten. Op 11 april 1945 werd het kamp bevrijd. Direct na de bevrijding werd Erika gebruikt als bewaringskamp voor collaborateurs. In deze functie bleef het voort bestaan tot 31 december 1946. In de bossen bij Ommen is er dan ook amper iets wat herinnert aan het Arbeitseinzatslager. Het werkkamp heeft plaatsgemaakt voor een camping en waar ooit het geschreeuw van geslagen gevangenen klonk, klinkt nu het vrolijke gejoel van vakantievierders. Met slechts een bescheiden monument, op enige afstand van de camping, worden de slachtoffers van het vergeten kamp herdacht.

Van het oorspronkelijke kamp is niets meer terug te vinden. Er zijn op het Internet verschillende sites te vinden waar nog wel het een en ander terug is te vinden. Een van de meest indrukwekkende van deze sites is die van Hester de Boer waarop ze het verhaal van haar opa verteld. Van Hester de Boer verscheen in 2023 het boek Kamp Erika, het oorlogsverhaal van mijn opa en het Nederlandse kamp dat verzwegen werd (Atlas Contact 2023). Het boek en de website proberen elkaar aan te vullen. Klik hier om naar haar website te gaan (opent in een nieuw tabblad). Ik vond ook nog een drietal oude foto’s en de tekst van een lied dat door een van de gevangenen in het kamp werd geschreven tijdens zijn verblijf. Het zijn allemaal afbeeldingen die veel met Kamp Erika te maken hebben.

De toegangspoort naar Kamp Erika. Ik heb de gevonden foto iets bijgesneden en ingekleurd met behulp van de software van My Heritage.
Bewaking bij het kamp. Ik heb de foto die ik op het Internet vond iets bijgesneden en ingekleurd met behulp van de software van MyHeritage.
De gevangenen van Kamp ERika marcheren door Ommen en zijn op weg naar boeren in de omgeving waar ze gedwongen werden te werken. Ik heb de op het Internet gevonden foto bijgesneden en ingekleurd met behulp van de software van MyHeritage.

Met name deze laatste dag van havezaten bekijken liep een beetje anders dan we vooraf hadden bedacht. Voor mij bleek het echter de meest interessante dag van ons weekje in Linde te zijn. Wat vooral grote indruk op mij heeft gemaakt is het gegeven dat het concentratiekamp na de Tweede Wereldoorlog een vakantiepark werd waarbij de verblijven van de bewaking en de kampcommandant ons vakantiehuisje verhuurd weren. Tot op de dag van vandaag is op exact dezelfde plek nog steeds een vakantiepark gevestigd.

En wat doe je dan nog verder? Je indrukken verzamelen, je gedachten wat ordenen, een wasje draaien, nog even douchen, het huisje weer netjes achter laten, en terug naar huis. Terug naar Groningen. Maar we hebben een mooie en vooral interessante week in Linde gehad!

Onderaan de post is een blokje waar u een reactie achter kunt laten. Ik stel dat zeer op prijs! U wordt gevraagd om een mailadres. Dit mailadres wordt niet gepubliceerd, maar stelt mij – als beheerder van deze site – in staat om te reageren op uw reactie.