Afgelopen vrijdagavond belde Kees Jansen me met de boodschap dat ‘Denkend aan Holland’ op de TV was en dat het programma over een boottocht via het Reitdiep van Garnwerd naar Lauwersoog ging. Ik had die avond andere plannen, maar had me voorgenomen het programma alsnog te gaan bekijken. Gelijk de eerste scène van het programma raakte me. André van Duin en Janny van der Heijden presenteren het programma. Beiden waren aanwezig in de kerk van Garnwerd en luisterden daar naar een koor dat uit volle borst het ‘Grönnens Laid’ aan het zingen waren. Op dat moment had ik het onderwerp voor een volgende post bedacht…
Op zondag 13 november 1864 werd Gerhardus Wilhelmus Spitzen (1864-1945) geboren in Stadskanaal. Hij was het derde kind van Henderikus Johannes Spitzen en Wilhelmina Catharina Hegge. Z’n ouders hoorde bij de gegoede burgerij van Stadskanaal en hadden er een handel in bouwmaterialen en ijzerwaren aan het in 1765 gegraven Stadskanaal. Het kanaal diende voornamelijk voor de afvoer van turf uit de Veenkoloniën. De vader van Gerhardus Wilhelmus Spitzen had goede klanten aan de opkomende scheepsbouw langs het kanaal. Los van de bouwmaterialen en ijzerwaren werd er ook textiel verkocht en diende het pand ook als kruidenierswinkel. Daarnaast was zijn vader vervener en raadslid. Gerhardus Wilhelmus Spitzen was net vijf jaar oud toen zijn ouders nieuwe buren kregen. Naast hen kwam de familie Brouwer te wonen; ze hadden ook een dochter: Jantina Elsina (zij komt later terug in deze post).
Gerhardus Wilhelmus Spitzen was een pienter mannetje. Na de lagere school mocht hij naar de ‘Fransche School’ in Wildervank. In Stadskanaal had men in die tijd (nog) geen ‘Fransche School’. Na de ‘Fransche School’ zou hij in eerste instantie naar het gymnasium in Groningen gaan, maar zijn vader besloot anders. Hij was in 1878 nog maar net 14 jaar oud toen hij vertrok naar ’s Hertogenbosch om in die plaats naar de ‘Rijkskweekschool voor Onderwijzers’ te gaan. Het voordeel was dat hij zijn vervolgopleiding kreeg in een katholieke omgeving; de familie Spitzen was immers ook katholiek. Het moet voor Gerhardus Wilhelmus Spitzen ongeveer een wereldreis geweest zijn om naar ’s Hertogenbosch te reizen. Treinen reden er nog niet, auto’s waren er ook niet. Samen met een paar andere jongens die niet uit Brabant afkomstig waren kwam hij in de kost bij een paar bejaarde dames.
Met zijn diploma op zak ging hij in eerste instantie terug naar Stadskanaal. Vervolgens begon zijn carrière als leraar Duits en Nederlands. Deze carrière bracht hem naar allerlei plekken in heel het land. In 1883 kreeg hij op zijn 19e een baan in Winschoten, maar daar bleef hij niet al te lang. In 1885 zien we hem terug in Oudewater. Een jaar of vijf later was hij waarschijnlijk weer aan iets anders toe en vertrok hij naar Voorburg om daar aan het exclusieve Instituut C.W. Bruijnings-Ingenhoes les te gaan geven. Deze kostschool was voorbehouden aan de kinderen van zeer rijke ouders. Weer drie jaar later neemt hij (in 1893) in Brielle een ‘baan met pensioen’ aan bij de gemeentelijke HBS aldaar. Hij was erg actief in Brielle en zal in allerlei verenigingen en besturen. In eerste instantie woonde hij op een kamer in Hotel de Nymph, later kwam tegenover het hotel een woning vrij. Samen met zijn verloofde had hij er een prima tijd. Op 20 december 1894 trouwde hij in het gemeentehuis van Stadskanaal met zijn jeugdliefde en vroegere buurmeisje uit Stadskanaal: Jantina Elsina Brouwer. Korte tijd later vertrokken ze (in de zomer van 1895) samen naar Wageningen, maar ze bleven beiden hun hele leven verknocht aan Groningen en het Gronings. Gerhardus Wilhelmus Spitzen had in Wageningen een baan aangenomen als leraar Duits en Nederlands een de Rijks HBS en de Rijkslandbouwschool. Uiteindelijk werkte G.W. Spitzen tien jaar in Wageningen, een periode die ‘niks anders dan reorganisatie’ bleek te zijn.
Het pasgetrouwde paar betrok een woning in de Hoogstraat op nummer A52. In hetzelfde huis werd in maart 1896 hun enige zoon Dirk Gerard Willem geboren. Dirk Gerard Willem Spitzen was van 1948 tot 1951 Minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet Drees. Na een paar jaar betrok het gezin een ander huis aan de wat hoger gelegen Wilhelminaweg in Wageningen. ‘Heel knus boven op de berg in licht en lucht’ zoals de dichter het zelf eens beschreef. Er werd ook thuis (bij)les gegeven en Gerhardus Wilhelmus Spitzen studeerde ondertussen rustig verder voor zijn akte B in de Duitse taal. Hij heeft even overwogen om verder te studeren in Straatsburg om z’n doctorstitel te halen, maar vanwege het gegeven dat er dan veel gereisd moest worden en hij dus ook vaak ver van huis zou zijn werd hem dat afgeraden. In 1904 werd door hem op de HBS de debatingclub ’t Soet Versaemen’ (‘Het Genoeglijk Samenzijn’) opgericht. G.W. Spitzen was een gezelligheidsmens…
In 1905 vond een moordaanslag plaats op Gerhardus Wilhelmus Spitzen. Hij schreef zelf het volgende over deze gebeurtenis. ‘In 1905 hebben we ook iets raars beleefd. Een leerling van vroeger kwam op een dag met een revolver bij ons en schoot een keer of vijf op mij. Een paar keer mis, maar een keer kreeg ik een lading hagel in mijn hoofd. Nader onderzoek wees uit dat de dader drie namen op zijn lijst had staan die volgens hem gedood moesten worden. De burgemeester, de directeur van de landbouwschool en ik. Maar ik was blijkbaar als eerste aan de beurt’. Kranten in heel Nederland schreven over deze schokkende gebeurtenis. Het gevolg was natuurlijk dat G.W. Spitzen een tijd lang niet kon werken. Een paar weken later berichtte de Brielsche Courant dat de heer G.W. Spitzen al zo ver was hersteld dat hij het lesgeven kon hervatten. De wond aan zijn hoofd was echter nog (lang) niet genezen. De arts schreef hem voor dat hij een tijd rust zou nemen om geestelijk en lichamelijk te herstellen. G.W. Spitzen vulde de benodigde rusttijd met het schrijven van ‘Persevael’, een toneelstuk. Het ging in 1906 in première en werd uitgevoerd door de leden van de door G.W. Spitzen opgerichte debatingclub. De uitvoering werd een groot succes.
De aanslag had het echtpaar behoorlijk geschokt omdat de dader een jongeman die door Spitzen vanwege z’n bijzondere aanleg vooruitgeholpen was. De dader had zich plotseling in z’n hoofd gezet dat hij geroepen was een andere rol in het leven te spelen. Hij concludeerde dat hij door G.W. Spitzen op het verkeerde been was gezet. Dat moest (uiteraard) rechtgezet worden. Uit angst dat de dader na z’n invrijheidstelling opnieuw een poging zou doen was voor het echtpaar Spitzen de aanleiding om opnieuw te verhuizen. De kranten hadden immers al geschreven dat de dader ‘niet toerekenbaar’ was…
In 1906 vertrok het gezin naar ’s Gravenhage. Spitzen had daar een benoeming gekregen aan de nieuwe HBS. Z’n zwager was degene die hem aanraadde om in het Gronings te gaan schrijven. Hij verzint daarvoor het pseudoniem Geert Teis Pzn. (Teis Pzn. is een anagram van Spitzen) en schrijft ook daar weer een gedicht over. In 1909 publiceert Gerhard Willem Spitzen een eerste bundel gedichten in het Gronings, getiteld ‘Mien Bröddellabbe’. Dit is het begin van een compleet Groningstalig oeuvre. Behalve gedichten en liedjes schrijft Geert Teis Pzn. ook verschillende toneelstukken. Zijn eerste toneelstuk is ook meteen zijn bekendste: ‘Dizzepie-dizzepu’. Deze wat merkwaardige titel komt uit de mond van een Groningse herenboer met meer geld dan verstand. Het is een verbastering van de Latijnse spreuk ‘Mundus vult decipi, ergo decipiatur’, oftewel ‘De wereld wil bedrogen worden, laat haar dus bedrogen worden’. De première van ‘Dizzepie-dizzepu’ vindt plaats in Den Haag tijdens als een voorstelling voor de Groninger Vereniging aldaar. Maar op 16 februari 1918 wordt het stuk ook in Groningen gespeeld. Het is de eerste keer dat er in de stadsschouwburg in Groningen een stuk wordt opgevoerd in het Groningse dialect.
In 1918 wordt het ‘Maandblad Groningen’ opgericht. Geert Teis Pzn. wordt de hoofdredacteur en levert ook zelf kopij aan. In het nummer van april 1919 publiceert Geert Teis Pzn. een nieuw lied: ‘Van Lauwerszee tot Dollard tou’. Wonderlijk genoeg sloeg dit lied vooral aan bij de Groningers die niet (meer) in de provincie Groningen woonden. Zou dat kunnen zijn omdat die zich vooral op het nieuwe maandblad hadden geabonneerd? We zullen het niet weten… In de dertiger jaren van de vorige eeuw wordt het nieuwe lied gebruikt bij bijeenkomsten van de Algemene Landelijke Vereniging Groningen…
Van Lauwerzee tot Dollard tou,
van Drenthe tot aan ’t Wad,
doar gruit, doar bluit ain wonderlaand
rondom ain wondre stad.
Ain Pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
ain Pronkjewail in golden raand
is Stad en Ommelaand!
Doar broest de zee, doar hoelt de wind,
doar soest ’t aan diek en wad,
moar rustig waarkt en wuilt het volk,
het volk van Loug en Stad.
Ain Pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
ain Pronkjewail in golden raand
is Stad en Ommelaand!
Doar woont de dege degelkhaaid,
de wille, vast as stoal,
doar vuilt het haart, wat tonge sprekt,
in richt- en slichte toal.
Ain Pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
ain Pronkjewail in golden raand
is Stad en Ommelaand!
https://youtu.be/AzMMlPF8QgYhttps://youtu.be/AzMMlPF8QgY
Dat het nieuwe lied buiten de provincie meer bekend was dan in de eigen provincie bij de Stadse vereniging Grunniger Sproak werd op pijnlijke wijze duidelijk in een live radio-programma op 30 november 1937. De AVRO had een grote groep Groningers naar de studio gehaald met de bedoeling hen het Gronings Volkslied te laten zingen. De muziek van ‘Van Lauwerzee tot Dollard tou’ werd ingezet, maar de aanwezige Groningers wisten de tekst niet en bleven stil. Het lied van Geert Teis Pzn. was gewoon één van de verschillende liedjes die ze wel eens hadden gehoord, maar verder hadden ze er geen beleving bij. Zij hadden hun eigen Gronings volkslied: het Nederlandstalige ’k Wijd aan Groningen mijn lied’ van S.R. Oomkens. Er kwam na de radio-uitzending spontaan een promotiecampagne op gang voor het volkslied van Geert Teis Pzn. En zo kregen alle Groningers, of ze nou binnen of buiten de provincie woonden, één en hetzelfde volkslied: ‘Van Lauwerszee tot Dollard tou’.
In 1923 raakte G.W. Spitzen overspannen. Hij zocht genezing in sanatorium Hiddesen in het Teutoburger Woud in Duitsland. De genezing waar hij naar verlangde lukte niet echt en na 40 jaar werkzaam geweest te zijn in het onderwijs kreeg G.W. Spitzen eervol ontslag. In 1924 verhuisden ze naar Soestdijk. Zijn vrouw kreeg in die plaats een hersenbloeding. In 1940 verhuisden ze opnieuw, naar rusthuis Quisiana in Ruurlo. Daar overleed Jantina Spitzen op 10 februari 1941. Op haar verzoek begint Geert Teis Pzn. aan een gedicht over de ontstaansgeschiedenis van de eerste Groninger Veenkoloniën: 'Aoderjaon Geerts Wildervank'. Het werk slokt hem volledig op, maar na het overlijden van Jantina wil hij het niet meer publiceren. In 1942 produceert Geert Teis Pzn. naar eigen zeggen niet zo veel meer ondanks het feit dat hij nog allerlei materiaal heeft liggen. De Tweede Wereldoorlog gooit behoorlijk roet in het eten, de belangstelling voor zijn werk loopt terug (de mensen hebben andere zaken aan het hoofd) en ook is papier opeens een schaars product geworden – en schrijvers zijn afhankelijk van papier... G.W. Spitzen’s eigen gezondheid werd ook slechter en net voor het einde van de Tweede Wereldoorlog overlijdt hij op 13 maart 1945. G.W. Spitzen is een grote Groninger; hij heeft een schat aan verhalen en ‘riemseltjes’ in ons dialect nagelaten
Geert Teis Pzn. stond altijd op de bres voor een goede ontwikkeling en ontspanning van de bevolking. Hij is ondertussen 75 jaar oud en besluit zijn nalatenschap zelf veilig te stellen. Hij schrijft een brief aan zijn vriend Geert Hendrik Streurman, de oprichter van de Stichting het Veenkoloniaal Museum in Veendam. Hij geeft aan erg graag te willen dat het museum zijn nagelaten werk bewaart. Natuurlijk neemt het Veenkoloniaal Museum dat aanbod aan. Geert Teis Pzn. begint meteen met het opsturen van de eerste teksten naar Veendam. In november 1944 schrijft Geert Teis Pzn. aan Hendrik Streurman dat hij zijn memoires heeft geschreven, in het Gronings uiteraard. Ze moeten de titel: '1864-1944… Omkieken!' krijgen. Na zijn dood overhandigt zijn zoon de laatste schrijfsels uit de nalatenschap van z’n vader aan Streurman. Die zorgt ervoor dat alles in het Veenkoloniaal Museum terecht komt. De autobiografie van Geert Teis Pzn. neemt Hendrik Streurman in 1950 op in zijn boekje 'Geert Teis Pzn. (G.W. Spitzen). Zijn leven en zijn werk'.
In 2020 bedacht jan Mooibroek - vrijwilliger bij het Streekhistorisch Centrum Stadskanaal en erg geïnteresseerd in de lokale geschiedenis - een plan om Geert Teis Pzn. te herbegraven in Stadskanaal. Een kleinzoon van Geert Teis Pzn. gaf z'n veto op het plan; het ging dus niet door. 'De familie ziet liever dat er meer aandacht wordt besteed aan het werk van Geert Teis Pzn. in plaats van een verhuizing van het graf. Dat is ook terecht, maar het zou ook mooi zijn geweest als zijn laatste rustplaats hier in Stadskanaal zou zijn. De plaats waar hij geboren is en waar twee straten, een school en een theater naar hem zijn genoemd. Maar als de familie niet wil en ook de gemeente Stadskanaal staat niet staat te trappelen, moet je dat respecteren'. En zo blijft Geert Teis Pzn. begraven in Ruurlo in de Gelderse Achterhoek.
Tja Harry heb weer genoten van dizze levensbeschrieven. En ik geleuf ook dat wie het mooiste Provincielaid hebben. Dei oetvoeren van Pé en Rinus is hail mooi net as toun mit dei record poging. Kin er weer veul van zeggen Harry, moar doe hest een goud ‘FingerSpitzen Gefühl’ veur mooie verhoalen. Wie genieten d’r van!
Dankjewel Bert. Ik zit al weer over een volgend deeltje na te denken. Maar eerst maar eens weer een deeltje Bill Clifton of iets dergelijks. Iets met muziek of zo…